- This event has passed.
CONDUCTIVE SKIN
16 maart 2019 - 14 april 2019
Inleiding door Stefaan Van Biesen
Onderhuids
Een inleiding op het werk van Edith Ronse. [Conductive Skin/De Geleidende Huid]. 15.03.2019.
Edith Ronse toont ons sculpturen waarbij zij delen van het menselijk lichaam heeft geïsoleerd. In haar werk is ontegensprekelijk de huid een soort van katalysator.
Als we sterk inzoomen op onze huid, dan zien we, wellicht tot onze verbazing, dat die huid een zeer open grenssysteem is, een osmose, die een dialoog, tussen ons en de wereld, mogelijk maakt. Een zacht ademend, uitdijend veld dat de wereld toelaat, omdat we er nu eenmaal, wezenlijk, een onlosmakelijk deel van zijn.
De huid die zich opspant en indaalt, als eb en vloed, door onze adem. Als een tot rust gekomen verzonken landschap. Die parelt, ademt en verdampt. Die huid, in al zijn aspecten, is een belangrijk orgaan in het werk van Edith. Vaak wordt de huid beschouwd als een zacht bolster, (een cocon), dat de nodige bescherming biedt tegen de ons omringende wereld. Maar zij is tevens een stille, maar feilloze indicator, een mentale barometer die de emotionele toestand, waarin we ons bevinden, haarfijn aangeeft. Edith Ronse verwijst hiernaar door te spreken over ‘de geleidende huid’, dat wat zichtbaar maakt wat van binnen werkelijk ‘in ons speelt’. Of naar het Latijnse ‘intra muros’, letterlijk: ‘binnen de muren’, wat zich van binnen uit veruiterlijkt, zichtbaar manifesteert. De huid heeft haar vocabularium, haar eigen taal. Ze is een sensitief instrument, een deel van onze menselijke communicatie. De huid als drager van informatie waar ons hele ‘Zijn’ is in vervat.
Zo zou je het woord ‘lichaam’ kunnen lezen als: ‘dat wat omhult’. Maar wat omhult het lichaam? Wat lijkt de huid te willen verbergen?
In Oosterse denkbeelden is het lichaam de plaats waar wij in ‘wonen’, of sterker nog: ‘in mogen wonen’. Het lichaam als de nomadische tempel van de zwervende geest. Een ‘voelend denken’, een humane vrijplaats, een empathische ruimte, die door zijn eigenheid toont wie, of wat, we werkelijk zijn. Zo dat zelfs ons innerlijk zich manifesteert als een stille dirigent die vorm geeft aan ons uiterlijk. En dit is een rode draad in het werk van Edith Ronse: dat de gemoedsgesteldheid en veranderlijke conditie kan gelezen worden aan het menselijk oppervlak. Die zachte huid, geaderd tussen vlees en bloed, waarin we de verschillende lagen in de diepte kunnen aflezen, dat is wat Edith wil tonen.
Vaak lijkt het of Edith door het defragmenteren van het lichaam, ons, wij de toeschouwers, dwingt om de niet zichtbare onbrekende delen van het lichaam zelf imaginair te reconstrueren, te gissen naar het verdere verloop van het menselijk geheel als onoplosbare rebus. Met die ‘bevrorenheid’ is het alsof haar werken even de adem inhouden, alsof ze het lichaam opdeelt om het voluit te laten spreken: over de tijdloze schoonheid van het mens zijn, de verwondering van het corpus, de draagkracht van ons ‘Zijn’ in al onze menselijke betrachtingen. Zelf wil ze daardoor de focus leggen op de hoofdzaak, namelijk het isoleren van een intentioneel spanningsveld. Een handeling, een gevoel waar we ons allen in herkennen. Een archief van emoties en ervaringen die we in ons meedragen als een menselijke bibliotheek.
De sculpturen lijken eerder archetypes van geconcentreerde (in)spanning en aangestuurd door een subtiele onderhuidse dynamiek. Het mysterie schuilt net in het geïsoleerde gebeuren. Door de beperking van het getoonde, wordt de handeling daardoor bijna een ritueel gebeuren met een te gissen intentie. Een daad met een diepere menselijke betekenis die ons net ontglipt, de stilte van een ingehouden adem, een vastgehouden seconde in een onbenoembaar gebaar.
Edith verwijst hiermee naar een herinnering uit haar eigen jeugd. Het zou voor velen een fait divers kunnen zijn. Haar zus en zij, zwijgend, zittend aan de rand van een zwembad, tegen elkaar, met elkaar, elkaars huid aanrakend. Die logische, vanzelfsprekende verbondenheid, zonder enige bedoeling en toch blijvend. Oprecht in die aanraking. En weet: geen enkele aanraking is zonder betekenis.
De dialectiek van een aanraking, de betekenis die een aanraking in zich houdt. Versmelting, verstilling, het loslaten, de huivering, de voelbare herinnering. De afdruk op de huid die je vertelt wat die aanraking heeft betekend, losgemaakt. Of die andere, vele andere aanrakingen, zoals bij geliefden, die Edith omschrijft als ‘zalvend’, als ware ‘magie’. Een aanraking van een andere orde, een die je overweldigt, stuwt en ontlaadt.
En dit deed me denken aan het bekende ‘L’Art Des Caresses’ van Fernand Khnopff [1858- 1921]. Een werk als een mysterieuze handleiding voor de stille, zwijgende, strelende hand. Daardoor heeft het op een hedendaagse wijze veel daarmee gemeen: wat men meent te zien is niet wat men werkelijk ziet. De ware werkelijkheid kan maar fragmentarisch in zijn volheid getoond worden.
Persoonlijk kan ik me niet van de indruk ontdoen dat haar werk vertrekt vanuit een intuïtief proces dat ontstaat vanuit een dagdagelijkse handeling, die veel gemeen heeft met het wezen van een performance. Iets dat later is vertaald in een ruimtelijk werk.
Om te besluiten wil ik eindigen met de woorden van wijlen Joseph Beuys tijdens een van zijn lezingen gedurende Documenta 6 in 1977, waarin deze Duitse kunstenaar stelt dat: ‘alle mysteriën zich dagelijks voltrekken voor onze ogen’.
Zijn we in staat ze op te merken, waar te nemen, vast te houden? Is het net niet dat wat Edith Ronse ons wil vertellen?
Stefaan van Biesen